Begroting 2019

Paragraaf Bedrijfsvoering

Arbeidskosten (loonkosten en Inhuur)

Inleiding

In september 2015 is de nieuwe organisatiekoers omarmd die onder meer via het Programma van Waarde vorm wordt gegeven. Met dit programma ontwikkelt de provincie zich tot een opgavengerichte organisatie die de eigen ambities verbindt en realiseert met de omgeving. Onderdeel van de ontwikkeling naar opgavengericht werken is het scherp inzichtelijk hebben van de benodigde arbeidskosten om het provinciale doel te bereiken. In dit deel van de paragraaf Bedrijfsvoering wordt ingegaan op de samenstelling en de omvang van de benodigde arbeidskosten, bestaande uit:

  1. loonkosten voor de formatie van de provincie Zuid-Holland;
  2. loonkosten voor medewerkers in dienst van de provincie welke worden gedekt vanuit materiële budgetten;
  3. kosten voor de inhuur van externen;
  4. ontvangsten detacheringen en UWV.

De arbeidskosten bestaan uit loonkosten en kosten voor inhuur van externen. Het BBV schrijft voor dat de arbeidskosten verbonden aan de uitvoering van de beleidsprogramma’s (de directe arbeidskosten) worden opgenomen bij de beleidsprogramma’s. De arbeidskosten van de ondersteunende taken (overhead) worden apart verantwoord in Overzichten en Middelen. Het gevolg van deze BBV-werkwijze is dat geen inzicht bestaat in het totaal van de arbeidskosten en de richtlijnen die hierop van toepassing zijn. Om dit inzicht te bieden is deze informatie in de paragraaf Bedrijfsvoering opgenomen. Dit betreft een aanvulling op de voorschriften die daarvoor in het BBV zijn opgenomen.

Totaalbeeld arbeidskosten

In de onderstaande tabel is het begrote bedrag van de arbeidskosten opgenomen, onderverdeeld naar de loonkosten en de kosten voor inhuur van externen.

Totaalbeeld arbeidskosten

Omschrijving
(bedragen x € 1 mln)

2018 na NJN

2019

2020

2021

2022

2023

A. Loonkosten formatie

115,4

121,3

121,4

120,8

119,7

119,6

B. Loonkosten

4,9

6,6

6,4

5,9

5,9

5,9

C. Kosten voor inhuur van externen

17,6

17,4

16,8

16,8

16,8

15,3

Totaal arbeidskosten

138,0

145,4

144,6

143,5

142,4

140,8

Percentage inhuur

12,79%

11,97%

11,62%

11,70%

11,80%

10,87%

Toelichting op de onderdelen van de arbeidskosten

A: Loonkosten voor de formatie van de provincie Zuid-Holland
Het formatiebudget bestaat uit vaste en variabele loonkosten en het frictiebudget personeel gerelateerde kosten.
Vaste loonkosten zijn de reguliere beloningen volgens de salarisschaal en vaste toelagen. Met ingang van 2018 zijn de gedifferentieerde loonkosten onderdeel van de vaste loonkosten.
Variabele loonkostenhebben betrekking op betalingen met een incidenteel karakter zoals overwerkkosten, toelagen onregelmatigheid en reis- en verblijfkosten.
Frictiebudget personeel gerelateerde kosten is budget beschikbaar voor bijzondere omstandigheden, overgangsregelingen, specifieke afspraken en onvoorziene zaken. Het budget is meerjarig gevormd bij opstellen van de Begroting 2017 als sluitpost van de totale loonkosten.

Loonkosten formatie

Omschrijving
(bedragen x € 1 mln)

2018 Na NJN

2019

2020

2021

2022

2023

Formatie (fte)

1.425 fte

1.483,5 fte

1.481 fte

1.477 fte

1.465 fte

1.465 fte

Vaste loonkosten

113,3

119,0

118,7

118,2

117,1

117,0

Variabele loonkosten

2

2

2

2

2

2

Frictie personeel gerelateerde kosten

0,1

0,3

0,7

0,7

0,6

0,6

Totaal formatiebudget

115,4

121,3

121,4

120,8

119,7

119,6

De toename van de formatie met 58,5 fte in het jaar 2019 ten opzichte van 2018 laat zich vanuit de navolgende mutaties verklaren:

  • de afbouw van overheadformatie binnen DCZ met 6,5 fte vanuit de ontvlechting van G-Z.H.;
  • de afbouw van tijdelijke capaciteit voor PZI met 5,5 fte;
  • de toename van de formatie met 12,5 fte om te waarborgen dat bestaande inzet op structurele taken gecontinueerd kan worden;
  • de toename van de formatie met 33 fte om een impuls te geven aan de realisatiekracht van de organisatie;
  • de toename van de formatie met 25 fte om de slag te kunnen maken om structurele taken niet langer in te vullen met ingehuurde medewerkers maar met eigen medewerkers.

De verwachte afname voor de periode 2020 – 2023 ontstaat vanuit de resterende afbouw overheadformatie binnen DCZ (in 2020 2,4 fte) en het effect van de ontvlechting van medewerkers van oud DLG (4 fte in 2021 en 12 fte in 2022).

De vaste loonkosten stijgen in 2019 ten opzichte van 2018 met € 5,7 mln. Dit wordt veroorzaakt door:

  • de toename van de formatie met 45,5 fte voor een bedrag van € 4,3 mln;
  • de toename van de formatie met 25 fte vanuit het omzetten van materiële middelen naar vaste loonkosten voor een bedrag van € 2,3 mln;
  • de begrote afname van het vaste loonkostenbudget met € 0,9 mln vanuit de afbouw van formatie.

Basis voor het budget variabele loonkosten zijn de gerealiseerde kosten van het begrotingsjaar-2 (t-2). Deze bedragen € 2 mln, wat in lijn is met de realisatie van de voorafgaande jaren. De meerjarenraming van het budget frictie personeel gerelateerde kosten is ten opzichte van de Begroting 2017 onveranderd.

B: loonkosten voor medewerkers in dienst van de provincie welke worden gedekt vanuit materiële budgetten
Dit onderdeel betreft de medewerkers in dienst van de provincie, waarvan de loonkosten worden gedekt uit materiële budgetten. Hierbij gaat het vaak om capaciteitsinzet als onderdeel van (extra) beschikbaar gestelde middelen voor intensivering van beleid. Op basis van de laatste inschattingen wordt hiervoor jaarlijks een bedrag van circa € 6 mln uitgegeven, onder andere aan trainees, het programma Energietransitie en het Klimaat Energie Akkoord. Voor 2019 en 2020 is voor Circulair Zuid-Holland een bedrag van € 0,5 mln begroot.

C: kosten voor de inhuur van externen
De omvang van de inhuur is een managementkeuze op grond van een aantal criteria zoals specifieke expertise en opvang van fluctuaties in de personele bezetting en vervanging bij ziekte of piekbelasting. Daarnaast is gekozen voor een flexibele schil bij de uitvoering van programma’s en projecten. Het management is verantwoordelijk voor aansluiting van de gevraagde prestaties op de (geplande) arbeidscapaciteit. Provincies volgen voor wat betreft de inhuur de rijksdefinitie. Dat betekent dat de kosten van inhuur inclusief de investeringsprojecten worden gepresenteerd. De verwachte omvang van de inhuur is niet exact te voorspellen, ook al omdat deze deels wordt bepaald door niet direct te beïnvloeden factoren zoals personeelsverloop. In de begroting wordt het bedrag opgenomen voor de inzet van de flexibele schil, de benodigde specifieke expertise en extra capaciteit bij piekbelasting. Hiervoor is naar verwachting een bedrag van jaarlijks circa € 17 mln benodigd, welke wordt gedekt uit materiële budgetten. Voor 2019 is een incidentele plus van € 0,6 mln begroot. De inhuur voor de opvang van fluctuaties vanuit personeelsverloop en vervanging bij ziekte wordt naar verwachting gedekt vanuit de vaste loonkosten.

D: ontvangsten detacheringen en UWV
De provincie kent naast de arbeidskosten ook ontvangsten. Dit betreft enerzijds ontvangsten voor elders gedetacheerde medewerkers (maar waarvoor bij de provincie wel loonkosten bestaan), anderzijds betreft dit uitkeringen van het UWV bij onder andere zwangerschap. De ontvangsten maken onderdeel uit van het totale kader van de arbeidskosten en bedragen op basis van de realisatie van het jaar 2017 ongeveer € 2 mln.